Tien minuten schrijven? TIEN minuten? Over een paar benen die uit een plafond hangen? Ze hebben er niet allemaal zin in, de kinderen van de Zonnewijzer, een van de scholen waar ik Schoolschrijver ben. In het begin wordt er gezucht. En gekletst. En nog meer gezucht. Maar dan wordt het stil.
Tot er ergens links wordt geproest. Een van de jongens loopt rood aan. Huilt hij? Nee, hij lacht. Hij ontploft bijna van het lachen. ‘Moet u wel eens lachen als u schrijft?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘En soms moet ik huilen. Nog twee minuten!’
‘Wat? Nog maar twee minuten?’
Ja. Dit wordt geen mooi, af, rond verhaal. Dit is net zoiets als schetsen voordat je gaat tekenen. Je zet snelle lijnen neer. Gummen kan later wel. Niet op de spelling letten. Gewoon schrijven, achter elkaar door, het liefst zonder je pen van papier te halen.
‘En je mag je pen neerleggen!’
Sommige kinderen hebben anderhalf blaadje volgeschreven, anderen een kwart. De jongen die zo hard moest lachen, leest zijn verhaal voor. Nee, wacht, of ík het wil voorlezen, want zelf moet hij te hard lachen.
Het gaat over een jongen die aan zijn moeder een bazooka vraagt. ‘Ja hoor,’ zegt zijn moeder, zonder op te kijken van haar krant. Er volgt een avontuur dat totaal uit de hand loopt.
Zoveel humor, zoveel vaart en actie, zulke hilarische dialogen, zo’n grappig verhaal van een jongen die er niet eens zin in had. Wat ben ik trots op mijn leerlingen.